In opdracht van Vizier (inmiddels Dichterbij) werd in 2003 onderzoek gedaan naar de bouwhistorie van De Hagert. Dit onderzoek werd uitgevoerd door onder meer F.A.C. Haans en G. Korenberg van het Monumenten Advies Bureau (MAB) in Nijmegen. Hieronder treft u een deel van de bevindingen.
Ligging van het complex
Het complex De Hagert is gelegen tussen de kleine kern van het dorp Leur (noordelijk van het goed gelegen) en de snelweg A-326 (Wijchen-Nijmegen) zuidelijk van het perceel. Aan de westzijde begrenst de Hernenseweg het gebied. Het huis staat met de voorgevel gericht naar het noorden. De entree tot het erf verloopt via een haaks op de Leurseweg geplaatste bomenlaan (eiken) die links naast het huis uitkomt.
Links van deze bomenlaan bevindt zich ter hoogte van het huis een door bomen omgeven poel met middenin een klein met bomen beplant eiland. Noordelijk van de Hagert stroomt vanuit westelijke richting oostwaarts vlak langs de poel een aftakking van de Niftrikse Wetering, ter hoogte van het erf van de Hagert begeleidt door een populierensingel. De poel, bomenlaan (vroeger langs het complex nog verder doorlopend de velden in) en de loop van de Nittrikse Wetering met populierensingel tussen de Leurseweg en de voortuin van het huis zijn nog belangwekkende elementen die behoren tot de voormalige landgoedstructuur van De Hagert.
Het dorp Leur noordelijk van de Hagert ligt op een uitloper van een zandrug (8 meter boven NAP) maar in westelijke en zuidelijke richting loopt de hoogte af naar een poldergebied, waarin ook De Hagert is gelegen. Het oude erf met de oude bouwdelen van de Hagert liggen op een vermoedelijk kunstmatig aangelegde hoogte die later bij de grote schuur voor een deel is afgegraven. Door de lage ligging had de Hagert in het verleden soms last van wateroverlast, hoofdzakelijk door kwelwater.
Het huis de Hagert heeft zelf de opzet van een T-boerderij met tegen de rechter zijgevel van het voorhuis en achterhuis een daar haaks op aansluitende langwerpige rechthoekige schuur (voormalige varkensstal). Achter het huis is een binnenplaats waaraan de achtergevel van het bedrijfsgedeelte van het huis en een schurencomplex grenzen.
Het schurencomplex dat zuidelijk van het huis staat bestaat uit een haaks op de as van het huis geplaatste zeer grote en brede schuur, met aan de noordzijde daar haaks op gebouwd een smallere wagenloods. Parallel aan deze wagenloods staat westelijk daarvan een rechthoekige langwerpige veel jongere jaren ’70 20ste eeuw) schuur.
Oostelijk, zuidelijk en westelijk van het erf sluiten grote open bouwgronden aan, thans beplant met bieten. De bouwlanden zuidelijk van de Hagert maakten oorspronkelijk deel uit van een poldergebied met een rechthoekige verkaveling, waarvan de Niftrikse Wetering als afwatering fungeerde. Thans doorkruist de A-326 dit poldergebied.
Voor het huis bevindt zich een hoofdzakelijk met gras en struiken langs de randen beplante siertuin, met noordelijk van de varkensschuur rechts naast het huis een terras en een restant van een moestuin.
Karakteristiek van het huis en de schuren
Het huis is van het type T-boerderij, waarvan de zijgevels van het ruim opgezette voorhuis in het verlengde liggen van de zijgevels van het achterhuis, waardoor de boerderij op een rechthoekige plattegrond is opgetrokken.
Het achterhuis heeft een zadeldak met wolfeind boven de achtergevel en dit zadeldak is ook over het middeldeel van het voorhuis doorgezet tot aan een topgevel midden boven de voorgevel. De zijdelen van het voorhuis hebben een haaks op het hoofddak geplaatst zadeldak dat aansluit op de hoofdkap en aan de andere zijde op topgevels boven de zijgevels van het voorhuis. De nokken van deze dwars geplaatste daken liggen lager dan die van de hoofdkap. Een schoorsteen op de nok van de hoofdkap geeft de scheiding aan tussen het achterhuis en voorhuis, die door een thans onderdaks gelegen brandmuur van elkaar gescheiden zijn. Een tweede schoorsteen bevindt zich op de nok van de oostelijke dwarskap. De daken zijn gedekt met rode verbeterde Hollandse pannen en bij de oostgevel en gevels van het voorhuis bevinden zich goten.
Op het westelijke dakvlak van het achterhuis bevindt zich tegen de aansluiting van het voorhuis een dakkapel met plat dak en drielichtkozijn. In het oostelijke dakvlak van het achterhuis zijn twee grote Velux-ramen opgenomen.
Het voorhuis is in neo-Gelderse renaissancestijl opgetrokken, met gevels in machinale baksteen met gepleisterde speklagen ter verlevendiging van de gevels en topgevels. De topgevel boven de voorgevel is opgezet als een forse Vlaamse gevel met hoge schouderstukken, overgaand in een kwart-ronde uitzwenkende beëindiging, waarna een trapje volgt en een klokgevelvormige bekroning met uitzwenkende en inzwenkende beëindigingen. De hals van de top is voorzien van een uitkragende bakstenen pinakel. De topgevels boven de zijgevels hebben uitkragende schouderstukken overgaand in inzwenkende beëindigingen, die na een horizontale sprong ook weer overgaan in een zelfde klokgevelvorm als beschreven bij de topgevel van de voorgevel. De topgevels worden door uitkragende bakstenen waterlijsten met bloktandlijsten van de onderbouw gescheiden.
De voorgevel is symmetrisch van opzet en indeling en heeft links en rechts een houten kloosterkozijn met 16-ruits onderlicht en 12-ruits bovenlicht en luiken ter plaatse van de onderlichten. Het middenvenster heeft een houten kruiskozijn, maar de bovenlichten zijn breder dan de onderlichten, waardoor een melkmeisje-vorm is ontstaan. De onderlichten zijn 8-ruits, de bovenlichten weer 12-ruits. In de topgevel bevindt zich weer een kloostervenster met dezelfde verdeling als de vensters onder. De vensters sluiten af met korfbogen met gepleisterde geboorte-, tussen-en sluitstenen en siermetselwerk in de boogtrommels. De korfboog van het topgevelvenster heeft boven de boog een waterlijst van oude profielsteen die de booglijn volgt. In de speklaag boven dit venster is een natuurstenen paneel met daarop in gouden letters op een zwart fond de tekst “DE HAGERT” aanwezig. De gevel is verder voorzien van nog oude grote Y-ankers.
De rechter zijgevel heeft links een kloostervenster als bij de voorgevel, zonder luiken en rechts een tuindeurenkozijn met daarin dubbele tuindeuren met 12-ruits ramen. Daarboven bevindt zich een bovenlicht in een tweelichtkozijn, dat breder is dan het deurkozijn (weer een soort melkmeisje-vorm) met wederom 12-ruits bovenlichten. Deze bovenlichten en de gekoppelde bovenlichten van het middenvenster van de voorgevel sluiten af met gekoppelde korfbogen. In de topgevel bevinden zich twee vensters met 6-ruits draairamen, ook weer afgesloten met een korfboogje. Links onder in de plint is een kelderlicht met korfboogafsluiting aanwezig.
De linker zijgevel bezit rechts in de plint een kelderlicht met korfboogje waar later een latei met boogtrommel met siermetselwerk in is ingebracht. Geheel links bezit deze gevel een toiletvenster met een enkelruits raampje en ijzeren traliewerk. Daarnaast bevindt zich de deur met een bordestrapje ervoor. De deur is opgeklampt met een 12ruits bovenlicht en sluit ook weer af met een korfboog. In het hardstenen boogveld staat de tekst: “Gebouwd in 1648, herbouwd 1906.” De topgevel bezit hier weer een opvallend T-vormig kruiskozijn, waarvan dus de bovenlichten breder zijn dan de onderlichten. De onderlichten zijn 6-ruits, de bovenlichten 8-ruits met daarboven wederom gekoppelde korfbogen met boogtrommels met siermetselwerk.
Het achterhuis bezit zijgevels in oude handvorm baksteen met bovenin een verhoging in jongere baksteen. De huidige stalramen dateren uit de jaren ’50 en bestaan uit rechthoekige vensters met betonnen 9-ruits ramen. In de linker (oost-) zijgevel bevindt zich geheel rechts een breed liggend keukenvenster met 32-ruits raam. De achtergevel is geheel opgetrokken in baksteen van het zelfde type als de verhoging van de zijgevels. Deze gevel heeft een symmetrische indeling met een deeldeuren-opening onder een segmentboog, geflankeerd door hoog in de gevel geplaatste rondboogstalvensters met ijzeren kerkraampjes. Op de beide gevelhoeken bevindt zich een staldeur onder een segmentboog. Een hooiluik ontbreekt en is er ook nooit geweest.
De boerderij bezit inwendig in het achterhuis een drietal ankerbalkgebinten met daarop geplaatst hoge dekbalkjukken ter ondersteuning van de kap. De jukken, gebintstijlen en platen zijn uitgevoerd in grenen, de oudere ankerbalken, korbeels en windschoren zijn grotendeels uitgevoerd in eiken. In het achterhuis bevindt zich verder een grotendeels uit de jaren ’50 daterende stallenindeling met bakstenen muren en plafonds van holle baksteen. Boven de oostelijke zijbeuk zijn in de jaren ’70 enkele slaapkamers gemaakt.
In het achterhuis aan de oostzijde, aansluitend op het voorhuis bevindt zich een keuken met betegelde afwerkingen uit de jaren ’50. De hal en gang in het voorhuis bezitten nog oude terrazzovloeren en verder in schoon metselwerk uitgevoerde deuromlijstingen uit de jaren ’50. De oostelijke voorkamer bezit nog grotendeels haar oude maat. De andere kamers zijn in de jaren ’70 tot een grote L-kamer gemaakt met een schouw uit de jaren ’50 met historische tegeltjes (uit het oude huis?). Het omhoekende gedeelte aan de westzijde bezit wanden met een schouw in schoon metselwerk uit de jaren ’70.
Op de zolders staan grenen kapjukken uit de bouwtijd en afgeschotte kamers in de beide uitbouwen van het voorhuis. Voorts is nog een tors rookkanaal aanwezig dat rust tegen de oude brandgevel. De oostelijke kelder bestaat uit een voorkelder onder de gang en een vermoedelijk oudere kelder onder de voorkamer en is toegankelijk vanuit de keuken. De westelijke kelder is bij verbouwingen in de jaren ’70 komen te vervallen.
Deels tegen de westelijke zijgevel van het achterhuis en deels tegen de zijgevel van het voorhuis sluit een oude langwerpige varkensschuur aan met bakstenen gevels en een flauw hellend zadeldak (met stalen spantjes) gedekt met golfplaten aan de zuidzijde en rode verbeterde Hollandse pannen aan de noordzijde. Het verbindingslid tussen de schuur en het huis vertoont naoorlogse baksteen, de schuur zelf heeft oudere steen aan de zuidzijde en jongere handvormsteen aan de noordzijde (een later uitbreiding van de oude, oorspronkelijk eenbeukige varkensschuur) en vertoont de sporen van gedichte varkensdeurtjes. Verder bezit deze schuur eenvoudige staldeuren en stalraampjes, in het oude deel getoogd met ijzeren raampjes en in het jongere deel rechthoekig met betonnen raampjes. Aan de noordzijde is dit verbindingslid deels uitgevoerd als een loggia met houten stijlen met schoren die de plaat van het dak ondersteunen.
De grote schuur en wagenloods
De grote schuur bestaat in feite twee delen. Het westelijke deel bezit nog de kern met delen van de muren en gebinten van de schuur van 1809 die zowel aan de zuid- als noordzijde fasegewijs is uitgelegd. Over dit gedeelte is een groot flauw hellend zadeldak gebouwd met stalen spanten en golfplaatdekking. In de beide kopgevels bevinden zich belangrijke restanten van de oude schuur in grote handvorm baksteen met gedichte bedrijfsdeuropeningen. De nog als buitengevel dienst doende westelijke kopgevel heeft op de beide jongere hoeken brede rechthoekige bedrijfsdeuropeningen. Bovendien is de gehele zuidelijke zijgevel inwendig bewaard gebleven.
Voorts zijn de vijf vrijstaande ankerbalkgebinten behouden gebleven. Deze gebinten hebben zeer hoog boven de ankerbalken doorgestoken stijlen waardoor men in het bovendeel voor de stabiliteit de toevoeging van een extra tussenbalk noodzakelijk achtte. Het zijn echter geen zuivere etage-gebinten want de tussenbalken bezitten geen korbelen. Aan de oostzijde heeft men na de Tweede Wereldoorlog over dezelfde breedte en hoogte een schuur toegevoegd met daarin centraal vier forse houten silo’s in groepjes van twee met een tussenruimte waarin een waterput en mengbak aanwezig is. De oostelijke silo’s zijn ook zichtbaar in de kopgevel van de schuur die verder gemetselde hoekdelen heeft met brede rechthoekige deuropeningen en een houten topgevel. De kap van de schuur heeft aan de zuidzijde een overstek op schoren.
Haaks op de noordelijke gevel van het schuurgedeelte met de oudere kern sluit een in oorsprong voor-oorlogse wagenloods aan met een ongelijk zadeldak met rode verbeterde Hollandse pannen. De oostgevel is hoger dan de westgevel en bezit een viertal brede inrijdeuren onder segmentbogen de westgevel heeft stalvensters en staldeurtjes. Op de inrijdeuren sluiten inwendig geheel in steen uitgevoerde ruimten aan met stenen plafonds (naoorlogse wijziging). De kapconstructie bestaat uit zogenaamde verbeterde Hollandse A-spanten met kreupele stijlen en makelaars ter ondersteuning van de nokgording. De dakvlakken zijn tussen de gordingen voorzien van afgestuct steengaas.
Jonge schuur
Westelijk van de grote schuur staat een noord-zuid geörienteerde grote rechthoekige schuur uit de jaren ’70 van de 20ste eeuw met een ongelijk zadeldak en bakstenen gevels met veel ventilatie-steentjes boven in de oostelijke gevel. In de zuidelijke en noordelijke kopgevel bezit deze schuur moderne grote roldeuren. Verder bezit de schuur houten staldeuren en betonnen stalramen.
Ruïne
Vlak bij de varkensschuur staat direct noord-oostelijk van deze schuur een romantische ruïne van zeer jonge datum, bestaande uit een overwoekerde kopgevel met daarin kaarsnissen e.d.
Samenvatting van de bouwgeschiedenis
Het Huis De Hagert is gesitueerd op een perceel dat waarschijnlijk al in de late 16de eeuw of mogelijk zelfs eerder bebouwing kende in de vorm van een hoeve of hofstede. In de vroege 17de eeuw krijgt de met name ook in Nijmegen dan zeer invloedrijke familie Singendonck het goed in bezit. In 1647 wordt het goed in het verpondingscahier omschreven als “het huys ende de bouwhoff de Hagevoort”. Het is vermoedelijk de landschrijver Johan Singendonck, die resideerde op het Valkhof te Nijmegen, die in I 1648 vermoedelijk tegen de bestaande hoeve een rijk uitgedost gemetseld voorhuis op laat trekken. Zijn in 1636 geboren zoon Coenraedt Singendonck werkt zich later op tot burgemeester van Nijmegen. Naast de Hagert bezaten ze nog enkele hoeves en grond in Wijchen en omgeving.
Het nieuwe voorhuis van Johan Singendonck wordt middels een bovendaks met een tuitgevel uitgevoerde brandgevel’ van de dan nog grotendeels houten oude hoeve afgescheiden.
Het voorhuis dat de Singendoncks in 1648 bouwen is uitgevoerd in Gelderse renaissancestijl met bakstenen gevels versierd met speklagen en houten kruis-en kloostervensters. Met name kenmerkend voor de Gelderse renaissancearchitectuur uit deze periode zijn de ook bij De Hagert toegepaste topgevels met in- en uitzwenkende contouren, onderbroken door horizontale ”trappen” en eindigend onder in schouderstukken met horizontale deklijsten. Bij de voorgevel bevindt zich dan een grote topgevel die aansluit op een kap die in het verlengde ligt van de kap van het oudere achterhuis. Daarnaast is het voorhuis aan twee zijden uitgebouwd middels dwars geplaatste bouwdelen met een zadeldak waarvan de nok lager ligt dan die van de hoofdkap. Het voorhuis heeft daarmee de boerderij de vorm van een T-boerderij gegeven.
Deze dwarse daken eindigen boven de zijgevels van deze uitbouwen ook tegen (kleinere) topgevels met uitzwenkende contouren. Vanwege de aanwezigheid van deze uitbouwen is de voorgevel zeer breed met een middendeel met topgevel en zijdelen met een horizontale beëindiging.
De westelijke uitbouw is dan langer dan de oostelijke waardoor de voorgevel a-symetrisch is van opzet, zoals een opmeting van Ad. Mulder uit 1904 en een pentekening van C. van Balen uit 1905 nog duidelijk laten zien.
De oudste bekende afbeelding van het huis is van C. Pronk uit de vroege 18de eeuw. Pronk geeft op zijn tekening nog de originele vensters met kruiskozijnen weer, echter de nokken van de uitbouwen tekent hij op dezelfde hoogte als het hoofddak, wat niet correct is
Blijkens de tekening van Pronk heeft de westelijke uitbouw in de vroege 18de eeuw een tuitgevel in plaats van een Gelderse gevel. Of deze gevel toen reeds was gewijzigd is niet meer te achterhalen maar het lijkt voor de hand te liggen. De oostelijke topgevel heeft dan nog haar oude vorm.
Wat er verder aan mogelijke bouwactiviteiten op het Hagert-complex heeft plaats gevonden in de 18de eeuw is niet duidelijk. In 1759 is het goed in bezit gekomen van Isabella Adelheid Singendonck, die sedert 1781 douairiere van Leonard de Casembroot was. Zij bleef kinderloos en stierf in 1793 waardoor het goed weer overging in handen van de familie Singendonck. Een belangrijke bouwcampagne vindt plaats in de vroege 1900 eeuw, wanneer in 1809 achter het huis een grote, driebeukige schuur met een doorrit door de middenbeuk en een steile, hoog oprijzende kap met wolfeinden wordt gebouwd. In de zuidelijke zijbeuk bezat de schuur mogelijk een overwelfde aardappelkelder.
Van deze schuur waarvan het bouwjaar in de hardstenen sluitstenen van de deeldeuren is weergegeven, resten thans de vijf opmerkelijke gebinten en delen van de beide kopgevels, alsmede de complete, thans inpandig gelegen zuidelijke zijgevel. Deze schuur is gebouwd op een duidelijke verhoging in het landschap. De velden zuidelijk van de schuur liggen een stuk lager.
Vermoedelijk is in dezelfde periode, of nog iets eerder het achterhuis van het huis zelf vernieuwd, want in de huidige overigens grotendeels jongere houtconstructie bevinden zich oudere eiken onderdelen (ankerbalken, korbelen en windschoren) die dezelfde typen telmerken bezitten als we aantreffen op de gebinten van de schuur. Bovendien bezit dit achterhuis in zijgevels onderin ouder metselwerk in een handvorm baksteen van een 18e of vroeg 19e eeuws karakter.
Mogelijk in dezelfde periode is ook de oude kern van de varkensschuur gebouwd die op de kadastrale kaart van 1832 als een dan nog vrijstaand rechthoekig gebouw westelijk van het huis wordt weergegeven. In de 19de eeuw is het goed in het bezit van Vrouwe van Pallandt van Walfort (een landgoed bij Aalten) geboren Van Herzeele. In 1887 vererfde het goed op de familie Van Leeuwen die niet op het goed woonden maar hun verblijf in Oosterbeek hadden. De familie van Leeuwen bezat ook de boerderij de Kraaienberg. Mogelijk onder Van Leeuwen is kort na de vererving begonnen met de grootschalige renovatie van het achterhuis van de Hagert, waarbij de zijgevels zijn opgehoogd en een nieuwe achtergevel is opgetrokken. Deze wijzigingen hielden ook aanpassingen en herstel van de gebinten in, waarvan de stijlen werden vernieuwd en nieuwe dekbalkjukken werden vervaardigd. De ankerbalken en schoren van de oude constructie zijn daarbij hergebruikt.
Zeer waarschijnlijk is toen ook aan de varkensschuur een extra beuk toegevoegd aan de noordzijde onder een eigen zadeldakje, zoals een oude luchtfoto nog laat zien. Tijdens het bezit van Van Leeuwen woonde tot 1906 op De Hagert de uit Niftrik afkomstige J. de Keijn. In dat jaar ging van Leeuwen over tot de herbouw van het 17de eeuwse voorhuis, dat waarschijnlijk onder druk van C. van Balen, die in het tijdschrift Gelre publiceerde over de Hagert en haar bijzondere architectuur, in weliswaar gewijzigde vorm in stijl is herbouwd naar ontwerp van de Batenburgse timmerman J.F. Peinert op advies van Van Balen.
Nadat het huis was vernieuwd werd het betrokken door J. de Vaal, afkomstig van Bergharen. Het huis heeft vermoedelijk tussen 1918 en 1923 leeggestaan. Van 1923 tot 1935 wordt het goed bewoond door C.H. van Santen afkomstig van Hoogvliet.
Vermoedelijk is nog voor 1918 de oude grote schuur aan de noordzijde uitgebreid door een flinke verbreding van de zjjbeuk, gevolgd (tussen 1923-35?) door de bouw van de daar haaks op geplaatste wagenloods. In 1935 neemt J.F. Lepoutre uit Batenburg het goed over van Van Leeuwen. Met name na de Tweede Wereldoorlog gaat Lepoutre de Hagert ingrijpend moderniseren.
Een luchtfoto uit 1951 laat nog de oude grote schuur met een rieten kap over de hoofdbeuk zien. Ook het middenbeuk gedeelte van het achterhuis heeft dan nog een rietdekking. In de jaren ’50 breidt hij de oude grote schuur aan de zuidzijde uit met een brede zijbeuk en maakt hij over het geheel een nieuwe kap met stalen spanten. Bovendien wordt deze schuur dan aan de oostzijde uitgebeid met een nagenoeg even groot gedeelte met een vergelijkbare kapconstructie. In deze nieuwe schuur wordt een indrukwekkende mengvoeder-installatie gebouwd met vier grote houten silo’s op gemetselde onderbouwen met ronde ventilatiegaten. De vier silo’s kunnen gedoseerd hun inhoud lozen op een centraal geplaatste mengbak met daarnaast een waterput voor toevoeging van water aan het gemengde voer. De wagenloods voor stalling van tractoren en dergelijke krijgt voorts vier geheel gemetselde, brandveilige ruimten met plafonds van gebakken kanaalsteen, terwijl ook de dakvlakken op de zolder daarboven met behulp van steengaas worden afgestuct.
Ook in het achterhuis van het huis zelf worden nieuwe stalruimten gemetseld met ook weer stenen plafonds van gebakken kanaalsteen. In het achterhuis wordt voorts een keuken gemaakt met betegelingen en een nieuwe toegang tot de kelder. Verder wordt de schouw in de middenkamer van het voorhuis dan vernieuwd waarbij oude tegels worden verwerkt. Het riet van het achterhuis wordt vervangen door pannen.
Ook de varkensschuur laat hij niet ongemoeid en hij sloopt de twee parallele zadeldaken van deze schuur en bouwt over het bestaande volume een nieuwe kap ook weer met stalen spanten. Tevens bouwt (of vernieuwd) hij het verbindingslid tussen deze schuur en het huis.
Een ingrijpende ontwikkeling is de aanleg van de snelwegen A-326 en de A-50, alsmede de doorgaande Hernenseweg in de jaren ’70, waardoor de Hagert resoluut van Wijchen wordt afgesneden en haar landerijen aan de zuidzijde en westzijde begrensd worden door drukke verkeerswegen. Waterloopjes met boomsingels moeten de velden visueel van deze wegen afscheiden. De oude eikenlaan komende vanuit de Leurseweg, die tot dan nog ver in zuidelijke richting (richting het Wijchense meer) doorliep wordt ingekort tot het erf, het zuidelijke gedeelte wordt bij de bouwgronden getrokken en de eiken in dit laangedeelte worden gekapt.
Een laatste grote bouwcampagne vindt plaats in de late jaren ’70 en vroege jaren ’80 van de 20ste eeuw wanneer Lepoutre het voorhuis ingrijpend wijzigt en een grote L-kamer wordt gerealiseerd met in schoon werk uitgevoerde wanden met schouw in het westelijke deel van de kamer en romantisch ogende gebintbalken ter plaatse van oude scheidingswanden. Het verbindingslid van de varkensschuur wordt dan verbouwd en krijgt een loggia aan de noordzijde. Het kapje van het verbindingslid sloot daarvoor nog aan op het achterhuisdak. Dit wordt ingekort en afgesloten met een topgeveltje en op de plaats waar de kap aansloot op het achterhuisdak realiseert men een dakkapel.
Tegelijkertijd wordt de westelijke zijgevel van het voorhuis dan van een nieuw venster en op de plaats van het oude venster van nieuwe tuindeuren, in de stijl van de oude vensters, voorzien. Voorts worden op de oostelijke zijbeuk van het achterhuis slaapkamers gemaakt waarvoor de twee Veluxramen worden aangebracht.
Voorts wordt westelijk van de grote schuur en wagenloods begin jaren ’80 een compleet nieuwe schuur opgetrokken, waarmee de Hagert haar thans nog bestaande omvang en uiterlijk heeft gekregen. Tot voor kort werd het goed bewoond door M. Lepoutre die recent het huis te koop heeft aangeboden aan Vizier, waarmee een nieuwe fase in de geschiedenis van het goed als woonzorgboerderij in zal gaan.